Kenmerken |
Rugkleur is
helgroen, grasgroen of blauwgroen, donkerbruin tot
zwartbruin gevlekt. Geelgroene rugstreep.
Achterkant bovendij groene grondkleur en zwart of
zwartbruin gemarmerd. Het mannetje heeft twee
kwaakblazen op de zijkant van zijn kop. Kwaakblazen
vuilwit tot grijs. Lange krachtige achterpoten om
mee te springen. |
Biotoop
|
In de
oeverzone van allerlei meren, plassen, vijvers, op
plaatsen met veel begroeiing |
Verspreidingsgebied
|
Europa, Noord Amerika en een
groot deel van Azië. |
Maten |
Tot 15 cm. |
Paartijd
|
April -
mei. Het wijfje zet 1000-2500 eieren af in een kluit
die naar de bodem zinkt. Na ongeveer 20 dagen komen
de larven uit. De ontwikkeling tot kikker duurt nog
ongeveer 2 maanden. |
Leefwijze |
Overwegend
overdag actief; zit graag op de oever te zonnen.
Overwintert in de modder van de waterbodem. Vangt
zijn prooi vaak met een sprong. |
Voedsel |
Insecten,
wormen, geleedpotigen en slakken. |